Een Hongertocht

Het was in de donkere dagen van december 1944. Donker, in letterlijke en in figuurlijke zin. De mensen in onze westelijke provincies begonnen er steeds slechter voor te staan. Vooral in de steden dreigde de honger. Van 800 gram brood en 1 kilo aardappelen in de week kan de mens nu eenmaal niet leven. Bovendien geen brandstof en geen elektriciteit.

Het gevolg van dit alles was dat de mensen de straat op moesten om te zien of er wat bij te smokkelen viel. Er werden tochten ondernomen naar het platteland. Op de meest vreemde en gammele voertuigen, zoals fietsen zonder banden en kinderwagens. Degene die nog zo gelukkig was in het bezit te zijn van een goede fiets, durfde die niet te gebruiken, daar het onophoudelijk fietsenvordering was.

Ook Sassenheim was afgestroopt, meestal naar aardappelen en peulvruchten. Aangezien die hier echter weinig verbouwd werden—het was meest voor eigen behoefte—was er hier spoedig niets meer te halen. Dientengevolge werden de tochten steeds langer en werden op den duur uitgestrekt tot Anna Paulowna en de Wieringermeer. Nu ging het met bakfietsen en handkarren, tochten van 100 km heen en weer terug.

Op deze tochten kwamen verscheidene mensen van uitputting en kou om het leven. Het gebeurde wel dat er behalve de etenswaar ook een dode tochtgenoot op de kar of bakfiets werd meegevoerd. Aangezien het materiaal waarmee gewerkt moest worden niet al te best meer was, zoals bakfietsen met houten wielen of zonder banden, gebeurde het vaak dat er een bezweek, vooral daar ze meestal te zwaar geladen waren. Het is meermalen gebeurd dat we een kapotte bakfiets onder de loods hadden staan.

Het was in deze tijd dat er bij de familie Dijkstra plannen beraamd werden om een tocht naar Friesland te ondernemen. We leden gelukkig nog geen honger, maar de vetpositie begon bedenkelijk te worden. Bovendien wilden we Piet wel weer eens zien, die nog steeds bij tante Wiepkje logeerde. Hij was in juli al vertrokken, maar kon na het uitbreken van de spoorwegstaking niet meer thuis komen.

Zo werden dan ’s avonds als we zaten te schemeren, en dat was meestal de hele avond, bij het licht van een kaars, plannen ontworpen en weer verworpen.

Ik had al vaker eens plannen gemaakt om te gaan, maar de andere familieleden vonden het te gevaarlijk met het oog op de razzia’s. Bovendien stonden de Geallieerde legers in het zuiden van ons land, en het was best mogelijk dat terwijl ik op reis zou zijn, die een nieuw offensief zouden openen, waardoor er dan twee van de familie zouden zijn afgesneden. Het was nu echter winter, zodat er geen offensief verwacht werd. Wel hadden de Duitsers met het oog hierop de drie noordelijke provincies tot verboden gebied verklaard voor mannelijke personen van 16–40 jaar, zodat ik nu helemaal geen kans meer maakte.

Eindelijk werd het besluit genomen dat vader en Klaske een poging zouden wagen. Het plan was om over de Afsluitdijk te fietsen en bij Wiegersma in Slootdorp te overnachten.

Donderdagmorgen 14 december, ’s morgens om 6 uur vertrokken ze. Ze hadden besloten met het oog op fietsenvordering de steden te vermijden en fietsten door de Haarlemmermeer op Noord-Holland aan. Het was mistig weer maar droog. Even over het Ringvaartviaduct kwamen Jan en ik ze nog tegen. (We hadden net een zak tarwe bij tante Antje gehaald.) Dit was het laatste contact en nu begon voor de achterblijvenden het wachten, wat naar schatting een week zou duren, want voor de volgende zondag verwachtten wij ze weer terug.

Zo lang hoefden we echter niet te wachten, want zaterdagavond, vlak voor het eten, hoorden we ineens fietsbellen en daar kwamen de trekkers de poort weer in. Ze werden met vragen bestormd. Het relaas kwam hierop neer: bij Den Oever werd net razzia gehouden toen zij daar aankwamen. Bovendien werd hun verteld dat mannen niet over de Afsluitdijk mochten. Zij zijn die dag toen maar bij Wiegersma gebleven om de volgende morgen weer huiswaarts te keren. Het was wel een hele teleurstelling. De tocht was echter niet helemaal voor niets geweest. Ze hadden bij Wiegersma 4 pond boter, een paar liter olie en een stuk spek op de kop getikt. De koffer met kleren die ze voor Piet hadden meegenomen, kwam natuurlijk ook weer terug.