Vrijdag 22 december 1944 – deel 2

Maar ook hier kwamen we erdoor, zodat we vertrouwen in onze papieren begonnen te krijgen. Toen we eenmaal weer op de fiets zaten, zei Wim opeens: “Dat dacht ik wel, dat die vent van het K.S.A. niet te vertrouwen was. We zullen dat bij onze thuiskomst eens netjes uitzoeken.” We reden hier op een niet al te beste weg die met grote bochten door het land slingerde. Grote stukken waren hier bovendien geïnundeerd en het water stond gelijk met de bovenkant van de weg. Aan de afgezaagde stronken konden we zien dat hier eens grote bomen hadden gestaan; nu stond er geen een meer.

Zo langzamerhand was de wind ook gedraaid, en we hadden nu pal tegen. De mensen die we tegenkwamen informeerden angstig of er verderop nog controle was en waarschuwden ons ervoor. Wij zeiden steeds maar: “Pas op mensen, controle bij het pontje van Kuier.” Wijzelf hebben echter niets meer gezien. Zo naderden we Nijkerk, dat we al lang voor ons hadden zien liggen.

De hongertochten in beeld. Vanuit haar raam aan de Langestraat in Nijkerk filmde Cécile Schueler de langstrekkende mensen op zoek naar voedsel. De Groenestraat ligt op een paar minuten lopen. Bron: DVD ‘Nijkerk in de oorlogsjaren. 1940-1945.’ De film is gemaakt door mej C.J.M. Schueler (20-3-1904 / 11-09-1993). © Stichting Oud Nijkerk

We zouden hier een paar adressen bezoeken, waarvan de eerste in de Groenestraat, waar de zuster van onze overleden wijkzuster woonde. We werden met een verwonderd gezicht opgevangen en meegevoerd naar de salon, waar niet gestookt werd. We werden direct onthaald op een serie verhalen, waarin haar commensaal[i] en haar schoonouders het middelpunt vormden. Reuze interessant. Naar onze reis werd zo goed als niet geïnformeerd.

Ondertussen kwam haar man binnen, die, zoals al gauw bleek, vreselijk onder de pantoffel zat. Want met een: “Wat kom jij hier doen?” werd hij ontvangen. Hij wist niets anders te zeggen dan: “Mag ik er dan niet bij zijn?” “Jawel hoor, maar zet eerst maar eens koffie, wil je? Ik wil ook wel, maar doe jij het maar even.” Ondertussen lieten wij alles rustig over ons heen komen, maar toen we de koffie eenmaal binnen hadden, met zowaar nog twee oliebollen, probeerden we er zo gauw mogelijk tussenuit te knijpen. Dat viel nog niet mee, want het goede mens was nog lang niet uitgepraat. We zeiden echter dat we nog verder moesten, en eindelijk zaten we weer op onze stalen ros, op zoek naar een cafétje, want het werd tijd voor een hap eten.

We vonden een soort trekkerscafé, waar het vol zat met mensen die voor de bik-bik op reis waren. Onder het genot van een kop bouillon hoorden we hier allerlei verhalen van mensen die uit onze drie provincies kwamen. De meeste mensen waren naar Drenthe geweest en prezen de boeren, waar ze het zo goed hadden gehad. Een paar dames die door Harderwijk gefietst waren, vertelden ons dat er bij de Fino-fabriek een gratis bord soep werd verstrekt. Daar zouden wij dus ook van kunnen genieten, want daar moesten we ook langs.

Vlak bij dit café woonde de familie v.d. Meen, waarvan een dochter bij dominee Hoekstra diende. We hadden voor haar een brief meegenomen. Na ons ook van deze taak gekweten te hebben, begonnen we aan het volgende traject. We hadden geen doel voor ogen waar we vannacht zouden kunnen slapen. We stelden ons voor bij een of andere boer in de buurt van Zwolle. Ik kon echter al best merken dat er al 80 km achter mijn trappers lagen, en tot Zwolle was het nog 60 km.

Ons eerste doel was echter Harderwijk. We hadden nu een prachtige weg, die duidelijk sporen vertoonde van geallieerde jageractiviteit. We zagen veel kapotgeschoten auto’s, en op andere plaatsen zagen we aan het wegdek, dat vol gaten zat, dat de Wehrmacht daar weer een verlies had geleden. We kwamen nu voorbij het dorpje Putten, waarvan de Duitsers in het najaar een gedeelte in brand geschoten hadden als represaille voor ondergrondse activiteiten, namelijk het vernielen van de spoorweg daar ter plaatse.

“Als we nu straks in Harderwijk komen,” zei Wim, “moet ik wel goed uitkijken, want daar heb ik nog kennissen wonen. Ik hoop echter niet dat ik er een van tegenkom, anders kost ons dat een paar uur, zo niet een hele dag.” Eindelijk zagen we Harderwijk opdoemen en tegelijkertijd de toren van de Fino-fabriek.

[i] In de jaren ‘40 had het woord commensaal een specifieke en veelvoorkomende betekenis, vooral in de context van de sociale en economische omstandigheden tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Betekenis in de jaren ‘40

Kostganger of inwoner

Een commensaal was iemand die kost en inwoning genoot bij een gezin, vaak tegen betaling in geld of natura. Dit was een veelvoorkomende situatie, vooral tijdens de oorlogsjaren, wanneer schaarste en ruimtegebrek mensen noodzaakten hun huizen te delen. Veel studenten, werknemers of onderduikers woonden als commensaal bij families.

Onderduikers

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de term commensaal ook wel gebruikt als een eufemisme voor een onderduiker. Dit kon een manier zijn om een gevoelige situatie te verbergen, vooral in bezette gebieden waar strikte controle plaatsvond.

Sociale en economische context

Door de voedsel- en woningnood was het niet ongebruikelijk dat families een kamer verhuurden en de gast als “commensaal” opnamen. Dit bracht extra inkomen of ruilgoederen, wat nuttig was tijdens de hongerwinter.

Voorbeeld van gebruik in de jaren 40

In een dagboek of verhaal uit die tijd zou een zin kunnen voorkomen als:

“Onze commensaal at stilletjes mee, terwijl hij niet graag opviel, wetende dat de Landwacht regelmatig controles uitvoerde.”

Of: “De familie had een commensaal opgenomen om wat extra voedselbonnen te krijgen.”

Gerelateerd aan verzetsactiviteiten

In verzetskringen konden commensalen ook een rol spelen als vertrouwelingen of steunpilaren. Een onderduiker of illegale arbeider kon worden aangeduid als een “commensaal” om hem of haar een zekere legitimiteit te geven.