Vrijdag 22 december 1944 – deel 4
We stapten nu door de invalspoort naar het Beloofde Land. Aan de andere kant van de brug moesten we weer door een muur. Hier mochten we direct doorlopen, zodat deze hindernis, waarvan ons in Sassenheim gezegd was dat we er nooit door zouden komen, achter ons lag.
We wilden weer opstappen, maar plotseling riep Wim: “Pas op!” Waar we voor moesten oppassen, was mij eerst nog niet duidelijk. Wel zag ik een lichte plek op de weg. Bij nadere inspectie bleek het een hoop gloeiende kolen te zijn, afkomstig van een autogenerator. Gelukkig konden we het gevaar omzeilen, zodat onze banden gespaard bleven.
Even voorbij de brug kwamen we bij een kruispunt, waar wij rechtsaf moesten om in de stad te komen. Juist toen we deze weg wilden inslaan, werden we aangesproken door twee meisjes die ons vroegen of we uit het Westen kwamen. Op ons bevestigende antwoord vroegen ze of we al onderdak hadden. We stapten af en zeiden dat we nog niet wisten waar we ons hoofd zouden neerleggen. “Nou, ga dan maar met ons mee, dan zullen wij daar eens netjes voor zorgen.”
We werden naar een overdekt terras gebracht, waar we in rieten leunstoelen even moesten wachten, want de dames wilden nog meer mensen oppikken. Hé, wat zat dat heerlijk. Alle zorgen waren verdwenen, want er werd nu voor ons gezorgd. Wim begon aan zijn bus witte bonen, en ik had ook wel zin in een hap eten. Ondertussen maakten we gissingen waar ze ons heen zouden brengen. We vermoedden bij particulieren, misschien bij een boer, want ze hadden gezegd dat er voor eten zou worden gezorgd.
Geleidelijk kwamen er nog een paar mensen bij, totdat de meisjes het genoeg vonden, want het was ondertussen al zeven uur geworden. We aanvaardden nu de tocht naar de stad met de beide dames aan kop. We knoopten een gesprek met hen aan en vroegen hen van welke instelling dit allemaal uitging. “Oorspronkelijk van het Rode Kruis,” was het antwoord, “maar na de nazificering van deze instelling zijn we onder een andere naam doorgegaan.”
Al pratend bereikten we door de verduisterde stad een bureau, waar we geregistreerd moesten worden. Hier werd een grote groep mensen gevormd, allemaal mensen die voor de voedselvoorziening op stap waren. Deze groep werd nu naar de Julianaschool gebracht, waar we zouden overnachten. Het was nog een hele wandeling, die echter verkort werd door het aanhoren en het vertellen van onze reiswederwaardigheden. Zo stonden we dan toch nog vrij plotseling voor de school, die zowaar elektrisch verlicht was. Dat was onze eerste verrassing hier, en er volgden er nog meer.


Nadat we onze fietsen in een speciaal daarvoor bestemd lokaal hadden neergezet, werden we naar een ander lokaal gebracht dat dienst deed als eetzaal. Het rook hier heerlijk. Het duurde niet lang of we kregen van een verpleegster een heerlijk bord boerenkoolstampot, ook al met verrassingen, want al etende vonden we vlees en worst. We konden zoveel eten als we wilden en voelden ons dan ook heel behaaglijk. Wel voelden we het onderste deel van onze rug op die harde stoelen, maar ja, we hadden ook 140 km gefietst.
Na de maaltijd werden we naar boven gebracht, naar de slaapzalen. We werden naar een mannenzaal gebracht, waar strozakken twee aan twee op de grond waren uitgelegd. Op elke strozak lag geen onderdeken, maar wel twee gewone dekens. Het zag er aanlokkelijk uit, en alhoewel het nog maar acht uur was, trokken we onze schoenen uit en gingen liggen. Heerlijk was dat na zo’n dag. Ondertussen kwamen er nog steeds meer mannen op onze zaal, in totaal ongeveer 40 man.
Hieronder bevonden zich twee Amsterdammers die uit Duitsland waren gevlucht. Ze wisten hierover sterke verhalen te vertellen in de hun zo eigen taal, die ze in Mofrica niet vergeten hadden. Soms lagen we te brullen van de lach. Om negen uur kwam een meneer het licht uitdoen, waarna hij ons goedenacht wenste. De conversatie ging echter door. Even later ging het licht weer aan en stapte er een verpleegster binnen, die vroeg of er nog mensen waren met wonden of iets dergelijks. Er was een man met open voeten; hij had die dag 40 km gelopen en de dag daarvoor ook. Dit werd nu door de zuster op vakkundige wijze behandeld, wat de Amsterdammers weer genoeg stof gaf voor gekheid. Maar ook de zuster verdween weer en het licht ging weer uit, om na een half uurtje opnieuw aan te gaan.
Nu was het een man van de C.C.D[i]. die een steekproef kwam nemen of er iemand was die boterbonnen boven de wet trachtte uit te wisselen. Hij vroeg hiertoe aan een der aanwezigen inzage in zijn portemonnee, wat hem direct werd toegestaan. Ook dit onderzoek liep gunstig af.
Nu zou het dan toch tijd zijn om te gaan slapen, maar de heren Amsterdammers dachten daar nog niet aan. Ze vertelden maar door. Bovendien was er een hinderlijk verkouden man, maar eindelijk viel ik toch in slaap. Wim echter niet, maar die was dat wel gewend in zijn ondergrondse loopbaan. Uiteindelijk hield ook de ene Amsterdammer zich stil, maar de andere slaakte de hele nacht door de ene zucht na de andere, afgewisseld met: “He he, Och Och,” en “Nou nou.” In het begin was dat wel leuk, maar uiteindelijk begon het toch te vervelen.
[i] De C.C.D. stond voor Centrale Controle Dienst, een organisatie die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk was voor toezicht en controle op de distributie en handel van goederen in Nederland.
De taken van de C.C.D.
Handhaving van distributieregels
Tijdens de oorlog waren veel goederen onderworpen aan rantsoenering en distributie, zoals voedsel, kleding en brandstof.
De C.C.D. was belast met het opsporen en aanpakken van illegale handel, zoals de zwarte markt en het bezit van ongeoorloofde hoeveelheden goederen (bijvoorbeeld voedsel of boterbonnen).
Controle op distributiebonnen
Distributiebonnen waren noodzakelijk om schaarse producten te kopen. De C.C.D. controleerde of deze bonnen correct werden gebruikt en probeerde fraude te voorkomen.
Inspecties en sancties
Ambtenaren van de C.C.D. voerden controles uit bij bedrijven, winkels en particulieren om te controleren of zij zich aan de regels hielden. Bij overtredingen konden zij boetes opleggen of goederen in beslag nemen.
Samenwerking met de bezetter
Tijdens de oorlog opereerde de C.C.D. onder toezicht van de Duitse bezettingsmacht, wat de organisatie in een lastige positie bracht. Ze moesten enerzijds de Nederlandse bevolking beschermen tegen voedseltekorten, maar anderzijds ook aan Duitse eisen voldoen.
Na de oorlog
Na de bevrijding hield de C.C.D. nog enige tijd toezicht op de distributie van goederen totdat de schaarste voorbij was en de vrije markt weer kon functioneren.