Zaterdag 23 december 1944 – deel 1
Ik heb die nacht echter heerlijk geslapen en had nog niets geen zin om op te staan toen we om 4 uur werden gewekt. We hadden dit afgesproken, want we wilden weer vroeg op pad. We kleedden ons aan, dat wil zeggen, we trokken onze schoenen aan en wasten ons op de gang. Daarna aten we het brood op dat we de vorige avond gekregen hadden, met een kluit boter. Ja, er werd hier goed voor de mensen gezorgd, en alles gratis.
De dienstdoende zuster riep ons of we ons niet eerst even wilden warmen. Alle andere mensen sliepen nog, want er waren geen trekkers die al zo vroeg op stap gingen; zodoende had zij nog niets te doen. We mochten bij haar in de “Inlichtingenzaal” komen, waar een grote kachel roodgloeiend stond. Ze schonk ons nog een kop koffie in, waarna we vertrokken, na haar vriendelijk bedankt te hebben voor al haar goede zorgen. Ook de grote collectebus werd door ons niet vergeten.
We haalden nu onze fietsen van stal en gingen naar buiten, de duisternis weer in. Het was echter niet zo donker als de vorige dag. Het was namelijk sterhelder en het was kouder. We reden enkele straten door die we ons de vorige avond goed in het hoofd geprent hadden.
Weldra bevonden we ons op de weg naar Meppel. We konden nu echter pas goed voelen dat we de vorige dag gefietst hadden. Vooral ik kon zowat niet op het zadel blijven zitten, en het zou wel een paar uur duren voordat ik daar overheen was.
Vlak buiten Zwolle kwamen we aan bij een kruispunt van diverse wegen, waar we niet wisten welke weg we moesten inslaan. Na verscheidene verkeersborden met de tip van een sigarettenaansteker bekeken te hebben, vonden we eindelijk wat we zochten, namelijk: Meppel 30 km. Het was een prachtige weg, met eindeloos lange stukken, die bij daglicht wel erg eentonig moest zijn. Nu hadden we er echter geen last van. Bovendien werd de weg verkort door verhalen van Wim over zijn reizen naar Engeland en hoe hij de Tommy’s de gek had aangestoken met de letters N.L. op zijn wagen, waarvan de Engelsen maar niet konden begrijpen wat dat toch betekende. Midden in zijn verhalen kon ik echter haast niet meer op mijn fiets blijven zitten en stelde voor eerst een eindje te lopen. Nadat we dat een flink eind gedaan hadden, ging het fietsen veel beter.
We waren na verloop van tijd het dorpje Staphorst reeds gepasseerd toen we in de verte een vuurgloed voor ons op de weg zagen. “Dat is vast een tram,” zei Wim, “die zijn vuren opstookt.” We hadden namelijk naast de weg rails opgemerkt. Zou hier dan nog een tram rijden? Staken ze hier dan niet? We reden door en fantaseerden erover dat we straks met de tram verder zouden gaan.
Intussen werd de vuurgloed steeds duidelijker en eindelijk konden we zien dat er iets op de weg lag te branden, dus geen locomotief. Eindelijk waren we de plaats genaderd, en het bleek dat er twee Moffenauto’s op elkaar ingereden waren. De houtgasgeneratoren waren in brand gevlogen, waarna het vuur ook de wagens had aangetast. De ene auto was met brood geladen, dat nu ook in lichte laaie stond. Zonde van dat eten! Naar men ons vertelde, waren er geen persoonlijke ongelukken gebeurd.
Nadat we genoeg van het schouwspel hadden, stapten we weer op en reden weldra door Meppel, terwijl het nog steeds behoorlijk donker was. We informeerden naar het postkantoor, want we moesten hier een paar brieven posten. We waren er vlakbij, zodat die opdracht al gauw was uitgevoerd.
Ondertussen, terwijl we Meppel uitreden, begon er wat meer leven op de weg te komen. We zagen veel mannen met schoppen op de rug naar hun werk gaan. Ze werkten allemaal bij de O.T.[i] en moesten versterkingen graven buiten Meppel. Sommigen moesten een uur lopen. We zagen ook grote groepen jongens die gedwongen waren voor de vijand te werken. Ze zongen nu echter vaderlandse liederen. Even later kwamen we ook voorbij de plaatsen waar dat volk allemaal aan het werk was, tenminste waar ze moesten werken, want veel werd er niet uitgevoerd. Maar de bezetter bereikte toch zijn doel, want het werk kwam toch wel af.
Het was ondertussen ook lichter geworden en kouder, het vroor enigszins. We konden dat best merken op de fiets. Wim had last van koude vingers, vooral aan zijn rechterhand. Zijn leren handschoenen boden niet veel beschutting. Dan waren de mijne beter. Ik had namelijk wanten aan van konijnenbont, dat we zelf geprepareerd hadden en waarvan de dames wanten hadden gemaakt. Daar kreeg je geen koude vingers in. Wel had ik erge last van koude tenen, wat ook niet erg plezierig is.
[i] De O.T. stond voor Organisation Todt, een Duitse organisatie die tijdens de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk was voor de bouw van militaire infrastructuur en grootschalige projecten. De organisatie werd in 1933 opgericht door ingenieur en minister Fritz Todt en speelde een belangrijke rol in het ondersteunen van de Duitse oorlogsinspanningen.
Taken en rol van de O.T.
Militaire bouwwerken
De O.T. was betrokken bij de bouw van militaire installaties zoals bunkers, vliegvelden, tankgrachten en verdedigingslinies, waaronder de beroemde Atlantikwall langs de kust van West-Europa.
Civiele infrastructuur
Naast militaire werken hield de O.T. zich ook bezig met grote infrastructurele projecten, zoals het herstellen van wegen, spoorlijnen en bruggen die door gevechten waren beschadigd.
Gedwongen arbeid
De Organisation Todt maakte uitgebreid gebruik van dwangarbeiders, zowel uit bezette gebieden als uit Duitsland zelf. Arbeiders werden vaak onder slechte omstandigheden tewerkgesteld.
Mensen werden gedwongen voor de O.T. te werken via de Arbeidsinzet (Arbeitseinsatz), een verplichte dienst voor mannen uit bezette gebieden, zoals Nederland.