Dinsdag 26 december 1944, Tweede Kerstdag
Op deze dag werden er in Oppenhuizen geen kerkdiensten gehouden, zodat we deze dag ook al benutten voor het afwerken van ons programma. Zo zouden we nu naar Bolsward gaan, naar de ouders van Wim zijn onderchef (de heer Van Kamme, in Sassem en omstreken bij zijn vrienden bekend als “De Vries”). Na een frisse doch zonnige fietstocht kwamen we aan bij het huis waar de familie moest wonen. Er was echter geen mens thuis. Na informeren bij de buren hoorden we dat ze naar de kerk waren. Wim vroeg welke kerk, want hij wist niet tot welke kerk Van Kamme behoorde. Het antwoord was: de Gereformeerde. “Ziezo,” zei Wim, “dat weet ik dan tenminste ook.”
We zetten onze fietsen achter het huis en gingen de stad in, die veel bezienswaardigs bood. Ik zou nog naar een kleermaker gaan om voor Wiegersma te vragen of het manteltje voor zijn dochtertje al klaar was, een boodschap die Vader en Klaske hadden moeten doen. De winkeldeur was dicht, en toen herinnerden we ons het weer: het was immers tweede kerstdag. Hoe zouden dan de winkels open zijn? We wilden het toch proberen en belden aan. Na lang wachten werden we binnengelaten en hoorden we dat het manteltje nog niet klaar was.
Langzamerhand kwam de man meer los en vroeg ons van alles over Holland en de oorlog. We vroegen de man wanneer de kerk uit zou zijn. “Nu, dat kan elk ogenblik zijn,” zei de man. We namen afscheid van hem en liepen terug, en al gauw kwamen we het kerkvolk tegen. Zo gebeurde het dat we achter de heer en mevrouw Van Kamme het hekje binnenliepen en ons verhaal begonnen af te steken. Wat waren die mensen blij! Ze hadden in geen tijden bericht van hun zoon gehad, en nu een persoonlijke groet met een brief, dat hadden ze niet verwacht.
De kachel werd aangemaakt en de brief werd direct gelezen, waarin hun zoon vroeg om wat boter. Meteen werd een half pond uit de kelder gehaald en ingepakt. We hadden afgesproken dat we voor andere mensen geen pakjes, maar wel brieven mee zouden nemen, in verband met de mogelijkheid van controles. In dit geval werd echter een uitzondering gemaakt, en het bleek dat we dat later nog wel eens zouden doen. De mensen wisten niet wat voor goede werken hun zoon wel niet deed en begrepen er niets van. Ze wilden van Wim alles weten. Hij moest ontzettend oppassen om zijn mond niet voorbij te praten, want hij had orders gekregen niets te vertellen. Hij zat dus maar wat te bepraten, dat hun zoon het goed maakte en het erg druk had.
Na een kop koffie gedronken te hebben, zeiden we de mensen gedag en vertrokken we met onze eerste vracht. Prachtig op tijd waren we weer in Oppenhuizen en deden ons tegoed aan het heerlijke maal dat Gels had klaargemaakt, want we hadden voor de middag weer een hele tocht voor de boeg. We wilden namelijk naar Bleseum, dat ongeveer 25 km van Oppenhuizen af ligt.
Omke Jan wilde ons ervan afhouden, maar wij wilden per se in één week klaar komen. Dus gingen we op stap. Aan de Leeuwarderstraat moesten we bij mevrouw de Weduwe Heere nog een brief afgeven van dominee Krijkamp. Bovendien moesten we in de Lindelaan bij de familie De Jong de groeten overbrengen van hun familie, die ook op de Zeylingerlaan woonden. Deze bezoeken verliepen vlot; we deden ze aan de deur af omdat we niet binnen wilden komen met het oog op de tijd.
Nu ging het full speed op Blessum aan, waar we zonder verdere tegenslag aankwamen. Wel zagen we geregeld een verticale witte streep in de lucht, wat ons bewees dat er weer een van Hitlers luchtmonsters (V2) met een onnoemelijke snelheid op Engeland afvloog, om daar dood en verderf te zaaien. Ook hieraan waren we echter al gewend geraakt, zoals de mensen in deze oorlog aan alles gewend raakten.
Onderweg vertelde Wim dat ik maar een slechte kerkganger was, door van de drie zondagen maar één keer naar de kerk te gaan. Nu, dat was mijn schuld ook niet. We fietsten om de boerderij heen, zonder dat ze ons van binnenuit zagen, en stapten door de voordeur naar binnen. We liepen door de gang, klopten op de deur, deden die open en zagen tante Wiepkje zitten.
Op mijn: “Dag tante Wiepkje, hoe maakt u het?” staarde ze ons met open mond aan en kon toen eindelijk uitbrengen: “Jaap, jij hier, hoe kan dat?” Na Wim voorgesteld te hebben, vertelden we in het kort onze geschiedenis. Ze kon er echter nog steeds niet goed bij en staarde ons nog ongelovig aan. Voordat we haar echter het naadje van de kous precies verteld hadden, vroeg ik waar Piet was. “In de stal, aan het melken,” was het antwoord.
Wij naar de stal, en vlak bij de deur, ja hoor, daar zat hij, die broer van me, onder een koe. “Ha Piet, hoe gaat het ermee?” Hij keek op en tuurde door het halfdonker naar ons, toen: “Ha Jaap, wat kom jij hier doen?” We gaven hem een hand en hij ging door met melken. Ondertussen was Omke Meindert, die net met een koe klaar was, bij ons gekomen en moesten we weer vertellen. Lang wachtte Omke echter niet, want hij wilde eerst de koeien melken.
Onder en na het eten, toen ook Gaaike erbij was, kwamen de tongen los. Wim vertelde de hele avond over de toestand in Holland, en we zouden nog laat naar bed zijn gegaan als tante Wiepkje niet gezegd had dat we naar bed moesten, want ze vond dat ik er maar bar slecht uitzag. Ze verwende me dan ook ontzettend met allerlei lekkernijen. Voor de hoest (ik was namelijk een beetje verkouden, al toen we uit Sassen weg gingen) gaf ze me een doosje dropjes mee naar bed, ik bedoel naar de bedstee, want we mochten in de pronkkamer slapen, in een bedstee die zo hoog was dat je er wel een ladder bij mocht hebben. Aan het hoofdeinde, in een hoek, stond een paal van wel 30 cm in het vierkant, die diende om het dak van de boerderij op te houden. Daar kon ik mijn hoofd wel eens aan stoten, want ik zou aan die kant gaan liggen. Het is echter best meegevallen. We hebben er heerlijk geslapen; de lakens roken zo heerlijk naar de buitenlucht, en het duurde niet lang of we sliepen als rozen.