Maandag 1 januari 1945 

Een nieuw jaar, maar nog nooit was het zo zonder uitzicht geweest als nu. We wensten elkaar een Gelukkig Nieuwjaar, met de laatste jaren zo gebruikelijke woorden: “En dat het vrede mag brengen.” Nu geloofden we echter dat dit jaar wel eens vrede kon brengen, al ging het de laatste weken niet hard met de oorlog. Berichten kregen we hier niet veel, maar toch hoorden we dat de Moffen onder Von Rundstedt een geweldig offensief hadden ingezet, maar dat ze nu geen vorderingen meer maakten. We geloofden dat dit hun laatste krachtsinspanning was.

Nadat we naar de kerk waren geweest, nam Jilles ons mee naar de zolder. Hij zou ons het schuilplak eens laten zien. We gingen de zolder op en daarna op het hooi. Ineens zagen we Jilles in het hooi verdwijnen. “Jullie moeten me maar achterna komen,” zei hij. Wim ging ook het gat in en plofte naar beneden. Daarna moest ik. Het was knap geheimzinnig. Ik liet me ook naar beneden glijden. Het bleek een van pakken hooi gemaakte gang te zijn, die schuin naar beneden voerde, naar een kleine vierkante kamer. Ik kwam op een stapel dekens terecht waarop de jongens ’s nachts sliepen. Het was er aardedonker.

Opeens zag ik een lichtje. Het bleek een radio te zijn die Jilles had aangezet. Even daarna hoorden we het nieuws vanuit Londen. Sinds we van huis waren gegaan, hadden we dit niet meer gehoord. We hoorden dat de krijgskansen zich langzaam ten gunste van onze bondgenoten keerden. Het kwartiertje was al gauw om, en nu moesten we eruit zien te komen. De gang naar boven was net ruim genoeg om er robbende doorheen te komen, maar bovendien moesten we schuin naar boven. Na veel moeite stonden we weer op de zolder. Terwijl wij het hooi van onze kleren afsloegen, sloot Jilles het gat met enkele pakken hooi.

Hierna gingen we eten. We moesten Jilles beloven niets van de radio aan Omke Jan te vertellen, want hij wist er niets van. Het was een toestel van meester Schriemer dat daar opgeborgen was.

Na het eten timmerden we van het kistje dat Wim in Joure gekocht had een kistje dat precies tussen de stangen van Wim zijn fiets paste. De tas die hij op de heenreis aan de stang had hangen, moest nu maar op de lastdrager, want we zagen wel dat we een hele vracht mee zouden krijgen. Zaterdag had de slager nog een grote partij vlees gebracht. In het kamertje stond onze verzameling uitgestald op tafel.

Ondertussen had Omke Jan zijn middagslaapje uit en gingen we naar Omke Germ, terwijl Wim nog eens naar Sneek ging om zijn geluk te proberen bij de Ortskommandant. Van Omke Germ kregen we die middag een schapebout (10 pond), een stuk rookvlees en 2 pond wol, die ik met Wim moest delen. Wim was al gauw terug uit Sneek en kwam nog een poosje bij ons zitten, waarna hij nog eens een reis naar Joure maakte om het roggebrood op te halen dat hij bij een bakker besteld had. Hij vertelde dat hij weer niets bereikt had in Sneek, omdat het bureau weer gesloten was.

Zo langzamerhand werd het weer melktijd en werd het tijd om naar huis te gaan. We namen afscheid van de familie, omdat we niet meer bij hen terug zouden komen; de volgende dag zouden we vertrekken. ’s Avonds hebben we onze koffers gepakt en op de fietsen gebonden, zodat we de volgende dag direct weg konden.

De fietsen waren zwaar beladen. Ik had moeders fiets en aan het stuur een kistje bevestigd dat vol met boter zat. Verder op de lastdrager een dubbele fietstas, dan een platte kist waarvoor ik de plankjes van thuis meegenomen had, en hierop een zak met wol. Wim had de kist tussen zijn stangen. Aan één kant van de lastdrager hing een enkele fietstas en aan de andere kant een reistas, waarop hij een koffertje van mij had. Wim had bij Wint nog een paar pond boter op de kop kunnen tikken, waar hij echter knap voor betalen moest, maar ja, vergeleken met de prijzen thuis had hij het toch maar gedaan.

We hoopten nu maar dat het morgen goed weer zou zijn, maar daar leek het op dit ogenblik niet erg op.